LinkedInYouTubeTwitter

Kostprijsdekkende huur

(Keeris, 2001) De minimaal te stellen (vraag)huur in geval van verhuur van een vastgoedobject bij aanvang van de exploitatieperiode, teneinde de investering rendabel te maken conform het (intern) gestelde rendementscriterium gedurende de beschouwde periode, welke correspondeert met de (aangenomen) functionele vraagperiode, waarbij de berekening van de hoogte van deze huur gebaseerd is op de feitelijke exploitatie. 

Ook wel genoemd: kostprijshuur.

 

Uitgegaan wordt van de werkelijk gemaakte stichtingskosten, bepaald volgens (intern) gestelde uitgangspunten, waarbij echter (eventueel) ontvangen bijdragen en/of subsidies en kostenreductie via verschrijving buiten beschouwing blijven. Tevens wordt rekening gehouden met de noodzakelijke kosten gedurende de exploitatiefase, zoals de uitgaven voor het schoonhouden en het geconditioneerde binnenklimaat (energie). Eveneens wordt de consequentie van het beëindigen van de levenscyclus van het object in de berekening verwerkt via opname van de sloopkosten. Ten aanzien van de in de berekening te betrekken restwaarde dient aansluiting te worden gezocht bij de (aangenomen) marktappreciatie van het betreffende object (in de tijd gezien). Voor wat betreft de niet te verrekenen BTW wordt de BTW-sleutel aangehouden, zoals deze geldt voor de uitgangspositie.

 

Bouwstenen maaktte in 2015 een publicatie over de kostprijsdekkende huur onder de naam 'Wat kost dat?'. Deze publicatie bevat een menukaart voor de methodiek van de kostprijsdekkende huur. Deze menukaart is opgesteld door de financiële experts die binnen Bouwstenen actief zijn.